Hoe wordt cocaïne opgenomen en afgebroken?

Zie voor dit onderwerp ook de animatie ‘drugs in het lichaam’.

Opname

Cocaïne lost op in het neusslijmvlies. 60% van de gesnoven cocaïne komt via het neusslijmvlies in het bloed terecht. De overige cocaïne, en de versnijdingsmiddelen, worden via de slokdarm afgevoerd naar de maag.

Het bloed met de cocaïne gaat richting het hart. Het hart pompt het bloed naar de longen (om zuurstof op te nemen). Van de longen gaat het weer terug naar het hart. Het hart pompt het bloed vervolgens naar de hersenen en de organen waaronder de lever en de nieren. De hersenen zorgen voor de effecten, de lever en de nieren voor de afbraak en de uitscheiding.

Werking in de hersenen

Cocaïne beïnvloedt een aantal stofjes in de hersenen. Deze stofjes kunnen signalen tussen zenuwen doorgeven waardoor bepaalde gebieden in de hersenen gestimuleerd of juist geremd worden. Deze stofjes worden wel overdrachtsstoffen of neurotransmitters genoemd.

Bij cocaïne of coke gaat het dan vooral om de stofjes dopamine en noradrenaline. Dopamine prikkelt het beloningssysteem. Hierdoor gaan we ons lekker, vrolijk en gelukkig voelen. Noradrenaline regelt ons vecht- en vluchtgedrag. Hierdoor krijgen we meer energie en gaan bloeddruk en hartslag omhoog.

Beloningssysteem

Cocaïne beïnvloedt de afgifte en werking van dopamine. Dopamine is een overdrachtsstof. Dat wil zeggen dat zij een signaal van de ene zenuw aan de andere kan doorgeven. Dat gaat in een aantal stappen:

  • De zenuw ontvangt een signaal en geeft dopamine af;
  • De dopamine komt in een ruimte tussen twee zenuwen terecht (de synaptische spleet);
  • De dopamine bindt zich aan een zogenaamde ontvanger (receptor) van de volgende zenuw waarna het signaal doorgegeven kan worden;
  • De dopamine verlaat de receptor en komt weer in de ruimte tussen de twee zenuwen terecht;
  • De dopamine wordt weer opgenomen door de oorspronkelijke zenuw.

Zenuwcel met uitlopers. Bij de lichtgevende gedeelten wordt het signaal van de ene zenuw aan de andere doorgegeven.

Bij gebruik van cocaïne wordt dit proces op twee manieren beïnvloed.

  • Cocaïne zorgt voor extra afgifte van dopamine. Hierdoor komt extra dopamine in de synaptische spleet terecht;
  • Cocaïne blokkeert de heropname van dopamine in de oorspronkelijke zenuw. Hierdoor blijft de cocaïne in de synaptische spleet en bindt het zich opnieuw aan de receptor. Door de extra dopamine wordt het beloningscentrum geprikkeld en voelen gebruikers zich euforisch en opgewekt.

Vecht- en vluchtgedrag

Cocaïne beïnvloedt ook de afgifte en werking van noradrenaline. Zij doet dit op dezelfde wijze als bij dopamine. Zij zorgt voor extra afgifte van noradrenaline en blokkeert de heropname. Noradrenaline prikkelt dat gedeelte van het zenuwstelsel waardoor het lichaam in een actieve toestand terechtkomt en in staat is tot een grote fysieke prestatie. Deze prestatie moeten mensen kunnen leveren als er gevaar dreigt en ze moeten vechten of vluchten. In de evolutie is het kunnen vechten of vluchten in geval van gevaar voor de overleving van de soort erg belangrijk.

Cocaïne zorgt via de afgifte van noradrenaline dat het lichaam in een dergelijke actieve toestand terechtkomt. Gebruikers voelen zich dus actief en alert,terwijl ze helemaal niet hoeven te vechten of te vluchten. De hartslag, bloeddruk en lichaamstemperatuur nemen toe. De luchtwegen verwijden zich, spieren krijgen meer zuurstof en spannen zich. Ook de pupillen worden groter.

Schrikcentrum

Cocaïne prikkelt het schrikcentrum in de hersenen. Normaal moet je als je ergens van schrikt en er gevaar dreigt in staat zijn tot een grote fysieke prestatie: vechten of vluchten. Door veel gebruik van cocaïne kunnen gebruikers erg schrikachtig worden. Je schrikt al van een schaduw. Of van iemand die iets laat vallen. Je schrikt zonder dat er iets te schrikken valt. Omdat je de hele tijd schrikt, ga je hiervoor een verklaring zoeken. Gebruikers beelden zich in dat iemand hen iets wil aandoen. Op die manier kunnen paranoïde gevoelens ontstaan.

Verslaving en depressie

Door het gebruik van cocaïne kunnen de hersenen tijdelijk veranderen. Doordat het beloningscentrum voortdurend geprikkeld word, past het beloningscentrum zich aan (het aantal ontvangers en receptoren neemt af) waardoor er meer cocaïne nodig is om nog een prikkeling tot stand te brengen. Dat heet dan gewenning of tolerantie.

Omdat het aantal receptoren is afgenomen ontvangt het beloningscentrum bij stoppen of minderen te weinig prikkels. Je raakt depressief en krijgt een enorm verlangen om te gebruiken. De depressie kan soms lang aanhouden en maakt het voor gebruikers extra moeilijk om het minderen of het stoppen vol te houden.

Stofwisseling

Cocaïne stimuleert het autonome zenuwstelsel. Hierdoor gaat de hartslag en bloeddruk omhoog en wordt de ademhaling versneld. Eetlust en vermoeidheid nemen af.

Ook wordt de stofwisseling versneld en nemen de darmbewegingen toe met een kans op diarree. Coke stimuleert ook de blaas waardoor men vaker moet plassen. Het effect op de stofwisseling is tijdelijk en verdwijnt weer wanneer men stopt met cocaïne.

Afbraak

Een deel van het cocaïnerijke bloed komt ook aan in de lever. In de lever zetten enzymen (choline-esterases) een deel van de cocaïne om in afbraakstoffen. Als er getest wordt op cocaïne gebeurt dat op een van deze afbraakstoffen. Cocaïne is bij incidenteel gebruik 2 tot 4 dagen aantoonbaar, bij intensief gebruik tot 8 dagen.

Uitscheiding

Een deel komt ook aan in de nieren. De nieren filteren de afbraakstoffen uit het bloed waarna ze door de urine uitgescheiden worden.

 

Versie: oktober 2019