Wat voor effect een middel heeft en hoe riskant het gebruik is, heeft met een aantal factoren te maken. Welke factoren dat zijn staat beschreven in de theorie van Zinberg (1984).
Deze theorie beschrijft hoe de factoren in een drug (het middel zelf, de dosering en de manier van inname), de set (factoren in de persoon die het neemt, zoals geslacht, gewicht, psychische gesteldheid, et cetera) en de setting (factoren in de fysieke en sociale omgeving) de werking van een bepaald middel bepalen. Je kunt stellen dat deze factoren drug, set en setting ook van invloed zijn op gecontroleerd of problematisch middelengebruik van een persoon.
Verschillende middelen hebben een verschillend effect. Wanneer je de middelen indeelt in groepen naar werking kun je drie categorieën onderscheiden:
Deze indeling naar effect is niet een heel strakke indeling. Een aantal middelen heeft meerdere effecten. Xtc bijvoorbeeld, werkt zowel stimulerend als bewustzijnsveranderend. Cannabis werkt verdovend (het ‘stonede’ effect) maar zorgt lichamelijk voor lichte stimulering en kan in hoge doseringen bewustzijnsveranderend zijn. Alcohol is een verdovend middel maar kan bij een lage dosis zorgen voor een fitter gevoel.
De drug zelf is dus grotendeels in te delen naar een effect. Van invloed is ook de dosering van een drug; 1 glas alcohol zorgt voor een heel ander effect dan 10 glazen. Om een dosering te kunnen bepalen van een pil of poeder kun je je drug testen bij een testservice.
Er zijn verschillende manieren waarop een drug ingenomen kan worden. De manier van inname bepaalt hoe snel een drug inwerkt en daarmee hoe het effect inslaat.
Sommige drugs zijn meer of sneller verslavend dan andere. Van invloed op de verslavende werking is of er snel gewenning of tolerantie optreedt (dus dat je steeds meer van het middel nodig hebt om hetzelfde effect te bereiken) en of er lichamelijke ontwenningsverschijnselen optreden als je mindert of stopt met het gebruik. Dat gebeurt bij het ene middel nu eenmaal sneller dan bij het andere middel. Ook de manier van inname heeft te maken met kans op verslaving. Roken en spuiten zijn manieren die eerder tot verslaving leiden dan eten of slikken. Ten slotte is van invloed hoe vaak je het middel gebruikt.
Met de factor set worden de kenmerken van de gebruiker zelf bedoeld. Je kunt daarbij denken aan de volgende dingen:
Met de factor setting wordt de omgeving bedoeld. Daarbij kun je denken aan factoren als:
Het effect van een middel is dus lastig te voorspellen. Iedereen kent misschien wel een situatie waarbij je een paar glaasjes alcohol op hebt en je daar prima bij voelt. Een andere keer kan het zijn dat je dezelfde hoeveelheid drinkt en de alcohol helemaal niet zo lekker valt. Je snapt er misschien niets van. Dat heeft te maken met de persoons- of omgevingsfactoren die allemaal een bepaalde invloed op elkaar uitoefenen waardoor de werking van alcohol en andere soorten drugs vaak onvoorspelbaar is. Hetzelfde geldt voor een xtc-pil die je op een niet zo’n geweldig feestje neemt en dezelfde pil neem je op het meest fantastische feest van het jaar. De werking zal anders zijn. Dat heeft te maken met de setting.
Versie: oktober 2019